De Bandkeramiekers in Zuid-Limburg

Eddy Brinkman, NKV

Na de moderne high-tech bijeenkomsten van 2019 dook de Nederlandse Keramische Vereniging (NKV) aan het begin van 2020 diep de culturele geschiedenis is. Op 4 februari, nog net voor de corona-uitbraak in Nederland, brachten we een bezoek aan het Museum voor Grafcultuur in het Zuid-Limburgse Stein. Dit archeologiemuseum herbergt onder meer opgravingen en vondsten uit de tijd van de Bandkeramiekers – een bevolkingscultuur die zo’n 7000 jaar geleden hier leefde, en waarvan de naam verwijst naar het versierde aardewerk dat ze maakten. Paul Mennens, coördinator archeologie van het museum, praatte ons bij over de Bandkeramiekers. Na zijn presentatie konden de aanwezigen door het museum rondlopen om de overblijfselen van deze cultuur met hun eigen ogen te zien.

Even een schets van het grote plaatje in de tijd. De moderne, denkende mens, de Homo sapiens, is zo’n 200.000 jaar geleden op een hoogvlakte in Oost-Afrika ontstaan, in het gebied dat zich uitstrekt van het huidige Ethiopië tot Mozambique. Vanuit hier verspreidden deze mensen zich over de hele wereld – het grootste deel van de tijd als jagers-verzamelaars – en zo’n 45.000 jaar geleden kwamen ze naar Europa gewandeld. In de najaren hiervan vond op meerdere plekken ter wereld de ‘Neolithische revolutie’ plaats: de geleidelijke overgang van rondtrekkende jagers/verzamelaars naar boeren die in nederzettingen kwamen te wonen. Dit boerenleven zorgde voor stabiliteit. Waar jagers/verzamelaars alleen maar konden profiteren op het moment dat ze de bejaagde dieren hadden gedood voor huiden en vlees, of noten en zaden vonden om te eten, hebben boeren de dierlijke en landbouwproducten veel langduriger beschikbaar. Vruchtbaar land is veel productiever om gewassen op de verbouwen dan als vlakte om op te jagen. Goed, het kost wat aan inspanningen om het land te bewerken of om de dieren te houden – maar dan heb je ook wat.

En daar begint het verhaal van de Bandkeramiekers – de eerste boeren van Nederland.

De tocht door Europa
De bakermat van de Bandkeramische cultuur ligt in Hongarije, in het noordelijke deel van de Balkan. Daar woonde al een volk van boeren die hun akkers aanlegden op de vruchtbare lössgrond van die omgeving, en ze gebruikten gereedschappen van (vuur)steen. Bij hun zoektocht naar nieuwe woon- en landbouwgrond trokken ze naar het westen van Europa, waarbij ze de brede strook vruchtbare lössgrond dwars door Europa volgden. Omstreeks 5300 voor Christus vestigden ze zich rondom het dichtbeboste Plateau van Graetheide – waar tegenwoordig plaatsen als Stein, Elsloo, Beek en Geleen liggen – en ook in de buurt van Maastricht-Caberg. Hier kapten ze bomen, legden ze akkers aan en bouwden ze huizen van löss en hout. Ze waren de eerste boeren van Nederland. De kenmerkende bandvormige patronen op hun (later opgegraven) aardewerk potten gaf deze cultuur de naam ‘Bandkeramiek’. De Duitse historicus Friedrich Klopfleisch noemde aan het einde van de 19e eeuw de term ‘Linearbandkeramische Kultur’ voor het eerst.


Versierde pot uit de tijd van de Bandkeramiekers

Vruchtbare bodem
Zuid-Limburgse lössgrond is vruchtbaar. Ook wel bekend als Limburgse klei is löss een soort fijnkorrelige leem met korrels van zo’n 50 micron – fijner dan zanddeeltjes en grover dan kleideeltjes. Chemisch gezien bestaat dit löss in droge vorm voor twee-derde deel uit siliciumdioxide (kwartskorrels), ruim één-vijfde deel uit kleimineralen en de rest uit calciumcarbonaat – als dit laatste niet is verwijderd (‘ontkalkt’) door verwering. Het etymologische woordenboek weet te melden dat het woord löss z’n oorsprong vindt in het Duitse woord voor ‘los, luchtig’ door z’n onvaste en poreuze aard. Doordat het gemakkelijk te bewerken is, naast de keramische basis ook veel organische stoffen bevat en water goed en lang kan vasthouden is löss ideaal als landbouwgrond. Geen wonder dat dit een goede voedingsbodem was voor de Bandkeramiekers.

Vindplaatsen en pioniers
Door opgravingen hebben archeologen veel ontdekt over deze oude boerencultuur. Op plaatsen in en rondom Stein zijn overblijfselen gevonden van hele nederzettingen. Het Museum voor Grafcultuur in Stein is op zo’n plek gebouwd: 7000 jaar geleden lag hier een boerendorp.
Dat we zoveel weten van de Bandkeramiekers is te danken aan enkele pioniers. Dokter Joseph Beckers, huisarts in Beek, heeft zo’n 100 jaar geleden de eerste bandkeramieken voorwerpen in deze Zuid-Limburgse omgeving ontdekt. Hij droeg zijn archeologische begeestering over op zijn zoon Gabriël. Vanaf de jaren 50 was pater Antoon Munsters de grote enthousiasmeur. En in de jaren 60 en 70 was professor Pieter Jan Remees Modderman autoriteit op dit gebied; grote opgravingen in Elsloo en Stein vonden onder zijn leiding plaats.

Houtskeletbouw in de steentijd
Op de plekken van voormalige Bandkeramische nederzettingen vormen vooral grondverkleuringen en afvalkuilen een bron van historische informatie. Zo laten donkere verkleuringen in de geelbruine grond precies zien waar eikenhouten palen van woningen hebben gestaan. Zo krijg je een goed beeld van hoe hun boerderijen eruitzagen: langwerpige gebouwen van enkele tientallen meters. De dakconstructie, bedekt met stro of riet, rustte op een basisconstructie van eikenhouten stammen die in de grond waren ingegraven. De buitenmuren bestonden deels uit een rij aaneengesloten houten palen, en deels uit palen die iets uit elkaar waren geplaatst, met vlechtwerk van twijgen ertussen, en ingesmeerd met leem. Deze bouwtechniek met takken en leem kom je tegenwoordig nog steeds tegen in de markante Zuid-Limburgse vakwerkwoningen.


Boerderij

Stenen voorwerpen
In de afvalkuilen – vaak net gelegen buiten de muren van de woningen – vonden de archeologen scherven van potten gemaakt van aardewerk en (vuur)stenen gereedschap. Bandkeramiek was dus onmiskenbaar een ‘steentijd’ cultuur. Juist de ontwikkeling van nieuwe gereedschappen zoals dissels en andere geslepen stenen bijlen, alsmede het bakken van aardewerk waren kenmerken van de overgang naar het boerenleven. Immers, bijlen heb je nodig om bomen om te hakken en verder te verwerken, en aardewerken potten kun je gebruiken om voedsel in te bewaren.
Uit de vuursteenmijn in het nabijgelegen Rijckholt haalden de Bandkeramiekers brokken donkere vuursteen, en in Valkenburg vonden ze grijze vuursteen. Dit is een hard gesteente op basis van siliciumoxide met kristalwater, vaak aangetroffen in een kalksteen-omgeving. In de nederzetting ging de vuursteenbewerker aan de slag. Vuursteen heeft scherpe breukranden en splijt gemakkelijk – zeer geschikt om er werktuigen als pijlpunten, kloppers of messen van te maken.
Ook maalstenen gemaakt van zandsteen waren onderdeel van de cultuur. Uit verbrande resten konden archeologen vaststellen welk voedsel ze nuttigden. Rondom de nederzettingen verbouwde tarwesoorten als eenkoorn en emmer konden met de maalstenen worden gemalen.
De ruim voorhanden grondstof löss was heel geschikt om aardewerken potten van te bakken. En om te voorkomen dat de potten tijdens het drogen te snel zouden krimpen of scheuren werden verschralingmiddelen toegevoegd – eerst kaf, later scherfgruis, zand en fijn grind. De potten werden met de hand vormgegeven: kleine (10 cm) potten uit één klomp, en grotere voorraadpotten (tot 60 cm) uit meerdere lappen, allemaal met een bolvormige bodem.
De kleine potten werden versierd met ingekraste bandstructuren. In de periode van ruim 400 jaar dat de Bandkeramiekers in Zuid-Limburg waren, tussen 5300 en 4900 voor Christus, maakte hun creativiteit een ontwikkeling door. Aanvankelijk maakten ze eenvoudige lijnversieringen, later meer ingewikkelde versieringen – ook aan de bovenrand van de pot. De potten gingen ook steeds meer praktische onderdelen bevatten – bijvoorbeeld kleine uitstulpingen zodat ze niet zo gemakkelijk uit de hand konden glijden. Maar denk ook aan oogjes om de pot aan een touw te kunnen ophangen – om de voedselrijke inhoud veilig te stellen voor ongedierte. Innovatieve jongens (en meisjes), die Bandkeramiekers!


Afvalkuil met inhoud

Dit verslag van de NKV-bijeenkomst op 4 februari 2020 in Stein is ook te vinden in het vaktijdschrift KGK, Jaargang 41 (2020) nr. 2, pag. 6-8. De afbeeldingen zijn afkomstig van Paul Mennens, Werkgroep Archeologie, Stichting Erfgoed Stein.